Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	but of a swan	maar van een zwaan
	Now came the autumn	Nu kwam de herfst
	peasant children	boeren kinderen
	the procedure	de procedure
	the elevation	de verhoging
	She plays the guitar.	Ze speelt gitaar.
	city hall	gemeentehuis
	Is there a TV in the room?	Is er een TV in de kamer?
	I’m such a fool.	Ik ben zo’n dwaas.
	Tom doesn’t wear glasses.	Tom draagt geen bril.
	gamekeeper	jachtopziener
	Is the woman nice?	Is de vrouw aardig?
	Who benefits from it?	Wie heeft er baat bij?
	twin brother	tweelingbroer
	I do not play the piano.	Ik speel geen piano.
	I can’t play the piano.	Ik speel geen piano.
	the consulate	het consulaat
	an increase	een verhoging
	We need paint.	We hebben verf nodig.
	the association	de vereniging