Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the appointment	de afspraak
	the need	de behoefte
	the twin	de tweeling
	Middle East	Midden-Oosten
	his new sweater	zijn nieuwe trui
	the municipality	de gemeente
	the owner	de eigenaar
	a bucket of water	een emmer water
	shaving foam	scheerschuim
	He is a fool.	Hij is een dwaas.
	the foreskin	de voorhuid
	to foresee (long form)	te voorzien
	the high mass	de hoogmis
	The mass is over.	De mis is afgelopen.
	resigns	neemt ontslag
	to resign	ontslag nemen
	the sorrow	het verdriet
	the scene	het tafereel
	tea with sugar	thee met suiker
	country flowers	boerenbloemen