Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Did you eat garlic?	Heb je knoflook gegeten?
	both French and Dutch	zowel Frans als Nederlands
	ran to their parents	liepen naar hun ouders toe
	I fell asleep while I was watching TV.	Ik viel in slaap terwijl ik tv keek.
	a worn-out marriage	een versleten huwelijk
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	He gave me an example.	Hij gaf me een voorbeeld.
	Did you guys order pizza?	Hebben jullie pizza besteld?
	No one wears jewellery anymore.	Niemand draagt nog sieraden.
	went to the bedroom	ging naar de slaapkamer
	Your daughter’s on drugs.	Je dochter gebruikt drugs.
	How do you use this card?	Hoe gebruikt men die kaart?
	I ordered new furniture.	Ik bestelde nieuwe meubels.
	Yanni is back in Algeria.	Yanni is terug in Algerije.
	Tom came home very drunk.	Tom kwam heel dronken thuis.
	Tom says Mary is drunk.	Tom zegt dat Mary dronken is.
	a head injury	een hoofdletsel
	the head injury	het hoofdletsel
	clear communication	heldere communicatie
	Shouldn’t you call the police?	Moet je de politie niet bellen?