Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	“The other ducklings look very sweet,“ said the old duck; “make yourself at home, and if you find an eel head, you can bring it to me.“	“De andere eendjes zien er allerliefst uit,” zei de oude eend; “doe maar, alsof je thuis waart, en als je een palingkop vindt, dan kun je die wel aan mij brengen.”
	Do you have a larger room?	Heeft u een grotere kamer?
	Tom said he thought I was lazy.	Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
	The weather suddenly got warmer.	Het weer werd plots warmer.
	an important lever	een belangrijke hefboom
	a knitted balaclava	een gebreide bivakmuts
	a brilliant theory	een briljante theorie
	a sympathetic sound	een meelevend geluidje
	Tom is Mary’s nephew.	Tom is Maria’s kleinzoon.
	the detainees	de gedetineerden
	the companies	de ondernemingen
	Pardon me, is that seat taken?	Pardon, is die plaats bezet?
	the in-laws	de schoonfamilie
	Weddings are expensive.	Bruiloften zijn duur.
	in a hoarse whisper	op schorre fluistertoon
	How is this word pronounced?	Hoe spreek je dit woord uit?
	an indispensable link	een onmisbare schakel
	a voiceless consonant	een stemloze consonant
	The die is cast.	De teerling is geworpen.
	a jar of creamy stuff	een potje crème-achtig spul