Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the pronoun	het voornaamwoord
	I tie my sweater around my waist.	Ik knoop mijn trui om mijn middel.
	I know Tom is a butcher.	Ik weet dat Tom een slager is.
	London is an English city.	Londen is een Engelse stad.
	the driver of the tram	de bestuurder van de tram
	The door to the hall stood wide open.	De deur naar de hal stond wijd open.
	an emotional speech	een emotioneel betoog
	Yanni lied about his age.	Yanni loog over zijn leeftijd.
	Obey your teachers.	Gehoorzaam je leraren.
	Tom also likes to play the flute.	Tom speelt ook graag de fluit.
	I’m looking for a warm, woolen skirt.	Ik zoek een warme, wollen rok.
	The meniscus is not a bone.	Een meniscus is geen been.
	the mutual interest	het wederzijds belang
	compliance with the plan	de naleving van de planning
	And he would be blamed.	En hij zou de schuld krijgen.
	the north of Ukraine	het noorden van Oekraïne
	navigation lights	navigatieverlichting
	I still knew their fathers	ik heb hun vaders nog gekend
	I discovered Tom’s secret.	Ik heb Toms geheim ontdekt.
	This map is out of date.	Deze kaart is verouderd.