Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the handful	het handvol
	in the south	in het zuiden
	the theatre	het theater
	salmon croquettes	zalmkroketten
	the conscience	het geweten
	Tom’s my cousin.	Tom is mijn neef.
	exchange rate (long form)	wisselkoers
	the delay	het uitstel
	the racism	het racisme
	He’s our neighbor.	Hij is onze buur.
	an escalator	een roltrap
	crown of thorns	doornenkroon
	clock radio	wekkerradio
	the feature	het kenmerk
	before dawn	voor dag en dauw
	credit cards	creditcards
	power and authority	macht en gezag
	Donate blood.	Schenk bloed.
	the top of the roof	de nok van het dak
	a measuring stick	een meetlat