Nouns 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the daylight	het daglicht
	the food	het eten
	the place	de plaats
	The food is good.	Het eten is goed.
	The food is not good.	Het eten is niet goed.
	a restaurant	een restaurant
	the restaurant	het restaurant
	the restaurant	het restaurant
	the dinner	het avondeten
	It is a restaurant.	Het is een restaurant.
	Where is the restaurant?	Waar is het restaurant?
	the state	de staat
	the books	de boeken
	in my state	in mijn staat
	textbooks	schoolboeken
	My name is Mary.	Mijn naam is Maria.
	the chicken	de kip
	a chicken	een kip
	the milk	de melk
	Do you like to eat chicken?	Eet je graag kip?