"name" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the name	de naam
	his name	zijn naam
	her name	haar naam
	the name of	de naam van
	What’s your name? (informal)	Wat is je naam?
	What are their names?	Wat is hun naam?
	What’s his name?	Wat is zijn naam?
	What’s her name?	Wat is haar naam?
	I don’t know her name.	Ik weet haar naam niet.
	My name is Mary.	Mijn naam is Maria.
	last name	achternaam
	heaven’s sake	hemelsnaam
	Tell me your name.	Vertel me je naam.
	Can Tom write his name?	Kan Tom zijn naam schrijven?
	Please write your name in this book.	Schrijf alstublieft je naam in dit boek.
	name of the payee	naam van de begunstigde
	to change your name	naam wijzigen
	My oldest son’s name is Tom.	De naam van mijn oudste zoon is Tom.
	My oldest daughter’s name is Mary.	De naam van mijn oudste dochter is Mary.
	Dairy is another name for milk and milk products.	Zuivel is een andere naam voor melk en melkproducten.