Miscellaneous 32 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where do you live? (informal)	Waar woon je?
	I don’t like to live in the city.	Ik woon niet graag in de stad.
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	the point	het punt
	John is dead.	Jan is dood.
	does he have	heeft hij
	the street	de straat
	we had	We hadden
	a few years	een paar jaar
	Do you have milk?	Heeft u melk?
	The cat was dead.	De kat was dood.
	bad weather	slecht weer
	the cold air	de koude lucht
	the man in the street	de man in de straat
	Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	Just because you can, doesn’t mean that you should.	Het is niet omdat je het kunt, dat het ook moet.
	The poor duckling had it very bad already.	Het arme eendje had het al heel slecht.
	By chance, I met her in the street.	Ik kwam haar toevallig op straat tegen.