Miscellaneous 32 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the assignment	de opdracht
	How does one make bread?	Hoe maakt men brood?
	no matter; any	het maakt niet uit; welke dan ook
	Have you done your assignment yet?	Heb je je opdracht al gemaakt?
	the side	de kant
	a side	een kant
	to stand (long form)	te staan
	square	vierkant
	false	niet waar
	not true	nietwaar
	front door	voordeur
	’Tis true.	’t Is waar.
	That is true.	Dat is waar.
	It is true.	Het is waar.
	does he have	heeft hij
	Do you have milk?	Heeft u melk?
	the cold air	de koude lucht
	True or false?	Waar of niet waar?
	What you said is not true.	Wat je zei, is niet waar.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.