Miscellaneous 27 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the god	de god
	a god	een god
	to eat (long form)	te eten
	the language	de taal
	What do you do?	Wat doe je?
	a language	een taal
	I want to eat.	Ik wil eten.
	we had	We hadden
	What do you want to eat?	Wat wil je eten?
	Put out the light.	Doe het licht uit.
	Do you like it?	Vind je het leuk?
	I like it.	Ik vind het leuk.
	What do you like?	Wat vind je leuk?
	I like that.	Ik vind dat leuk.
	You must eat well.	Je moet goed eten.
	Do you like your job?	Vind je je werk leuk?
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	He opened the door.	Hij deed de deur open.
	How are you doing that with your hand?	Hoe doe je dat met je hand?
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.