Miscellaneous 26 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the middle	het midden
	you are (plural)	jullie zijn
	to stay (long form)	te blijven
	you were (plural)	jullie waren
	you have (plural)	jullie hebben
	Can I stay?	Kan ik blijven?
	I want to stay.	Ik wil blijven.
	to stay at home	thuis blijven
	How fortuitous!	Hoe toevallig!
	quite by accident	heel toevallig
	I want to stay here.	Ik wil hier blijven.
	Do you want to stay here?	Wil je hier blijven?
	What do you have there? (you plural)	Wat hebben jullie daar?
	You should stay.	Je zou moeten blijven.
	would you please	wil je alsjeblieft
	I can’t stay here.	Ik kan hier niet blijven.
	in the middle of the night	in het midden van de nacht
	Please sit.	Ga zitten, alsjeblieft.
	Open your book please.	Open je boek alsjeblieft.
	I want your book, please.	Ik wil je boek alsjeblieft.