Miscellaneous 21 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to be able to	te kunnen
	to sit (long form)	te zitten
	to keep (long form)	te houden
	Is he working now?	Werkt hij nu?
	Who works here?	Wie werkt hier?
	Where does he work?	Waar werkt hij?
	Can I sit here?	Mag ik hier zitten?
	Tom is always here.	Tom is hier altijd.
	It has been open for two years now.	Het is nu twee jaar open.
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	the daylight	het daglicht
	Can we sit there?	Kunnen we daar zitten?
	Can we sit in the sun?	Kunnen we in de zon zitten?
	We love each other.	We houden van elkaar.
	He didn’t know how to behave himself.	Het wist zelf niet, hoe het zich zou houden.