Miscellaneous 17 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the name of	de naam van
	You are late.	Je bent laat.
	You’re late.	Je bent laat.
	What’s your name? (informal)	Wat is je naam?
	What are their names?	Wat is hun naam?
	What’s his name?	Wat is zijn naam?
	What’s her name?	Wat is haar naam?
	Under what name?	Onder welke naam?
	under the name of	onder de naam van
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	I don’t know her name.	Ik weet haar naam niet.
	Everyone needs money.	Iedereen heeft geld nodig.
	I go	ik ga
	I’m going	ik ga
	I am eating	ik eet
	He is eating.	Hij eet.
	Eat something.	Eet iets.
	dining room	eetkamer
	I’m going to see you.	Ik ga je zien.
	He eats a lot.	Hij eet veel.