House Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
	We’re on our way home.	We zijn op weg naar huis.
	the table	de tafel
	on the table	op tafel
	city hall	stadhuis
	a table	een tafel
	an old table	een oude tafel
	A table for one, please.	Een tafel voor één, alstublieft.
	Is the door open?	Staat de deur open?
	My house is old and ugly.	Mijn huis is oud en lelijk.
	a new house	een nieuw huis
	This house is small.	Dit huis is klein.
	I am back home.	Ik ben terug thuis.
	No one’s home.	Er is niemand thuis.
	And so they were as good as home.	En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
	to stay at home	thuis blijven
	the living room	de woonkamer
	a nice house	een mooi huis
	the legs of the table	de poten van de tafel
	He’s home alone.	Hij is alleen thuis.