thuis
Ik ben terug thuis.
Er is niemand thuis.
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Hij is alleen thuis.
Yanni kwam thuis van zijn werk.
thuis blijven
thuisonderwijs
Bij mij thuis of bij jou?
Tom kwam heel dronken thuis.
Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.
Zo kwam hij dan weer thuis en was treurig, want hij wilde toch zo heel graag een echte prinses hebben.
Ik lunch meestal thuis.
Ik blijf vandaag thuis.
thuis heb ik nog een ansichtkaart
Van haar vader zou zij zeker slaag krijgen, en thuis was het ook koud.
“De andere eendjes zien er allerliefst uit,” zei de oude eend; “doe maar, alsof je thuis waart, en als je een palingkop vindt, dan kun je die wel aan mij brengen.”
De grens tussen thuis en kantoor is vervaagd
De tweede meest voorkomende kwaal, gewrichtsaandoeningen, hield de leerkrachten 230.000 dagen thuis.