Understand spoken Dutch

"he" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
he ran

hij liep

He walked to the castle with great strides.

Hij liep met grote passen naar het kasteel.

He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull.

Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.

He didn’t seem to be worried about this.

Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.

He cuts the grass every Saturday at two o’clock in the afternoon.

Hij maait het gras iedere zaterdag stipt om twee uur ’s middags.

He does not distinguish between good and evil.

Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.

he made more noise than was wise

hij meer geluid maakte dan verstandig was

he had to

hij moest

He actually had to turn a beetle into a button.

Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen

he laughed so much that he could hardly move

hij moest zo vreselijk lachen dat hij zich nauwelijks kon verroeren

he must

hij moet

He gathered his books together.

Hij nam zijn boeken bij elkaar.

He ran to the kitchen and felt his stomach turn three times.

Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.

He wrote a letter.

Hij schreef een brief.

He’s shaking his head.

Hij schudt zijn hoofd.

He let out a cry of delight when he saw them.

Hij slaakte een kreetje van verrukking toen hij hen zag.

He cut open his skin.

Hij sneed zijn huid open.

He snores.

Hij snurkt.

He plays the trombone.

Hij speelt trombone.

He jumped up furiously.

Hij sprong woedend overeind.