Understand spoken Dutch

"he" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
he is always boasting about that

daar loopt hij altijd over te pochen

He will always have that scar.

Dat litteken zal hij altijd houden.

The athlete sticks to his first statement, that he mistakenly mistook Steenkamp for a burglar.

De sporter houdt vast aan zijn eerste verklaring, dat hij Steenkamp verkeerdelijk aanzag voor een inbreker.

This is what he was looking for tonight.

Dit is wat hij zocht vanavond.

Because of the fall, he broke a bone in his leg.

Door de val brak hij een bot in zijn been.

Actually, he should have been torn to pieces.

Eigenlijk had hij aan flarden gereten moeten worden.

And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction.

En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.

Is he going to high school?

Gaat hij naar de middelbare school?

Gustav was so distracted early this morning that he accidentally put on two different socks.

Gustav was vanmorgen vroeg zo verstrooid dat hij per ongeluk twee verschillende sokken had aantrokken.

It was summer, the corn was ripe, the hay stood on the green pastures and the stork was walking on its long, red legs and talking Egyptian; because he had learned this language from his mother.

Het was zomer, het koren was rijp, het hooi stond op de groene weiden aan oppers, en de ooievaar liep op zijn lange, rode poten en praatte Egyptisch; want deze taal had hij van zijn moeder geleerd.

He clenched his fist.

Hij balde zijn vuist.

He realized uneasily that everyone was staring at him.

Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.

He bent forward eagerly.

Hij boog zich gretig voorover.

He gave me an example.

Hij gaf me een voorbeeld.

He went there in person.

Hij ging er persoonlijk naar toe.

He grabbed me by the collar.

Hij greep me bij mijn kraag.

He had asked for 50 euros.

Hij had 50 euro gevraagd.

He had never looked so disturbed.

Hij had er nog nooit zó gestoord uitgezien.

He had nightmares.

Hij had nachtmerries.

He’s acting out of spite.

Hij handelt uit rancune.