Understand spoken Dutch

"have (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort ascending Status
“No I don’t have them all yet; the biggest egg is still there; how long will it take before it hatches?”

“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt?”

“I will still sit on it for a bit longer,” answered the duck; “I’ve sat on it for so long already, so I can sit on it for a few more days!”

“Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”

“I made it myself,” he said proudly

“Ik heb het zelf gemaakt”, zei hij trots.

What did you do this morning?

Wat heb je vanochtend gedaan?

Where did you buy that bag?

Waar heb je die tas gekocht?

Today I’ve learned something about home education in the Netherlands.

Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.

at home I still have a postcard

thuis heb ik nog een ansichtkaart

You’re not a morning person, I understand.

Je bent geen ochtendmens, heb ik begrepen.

I need some soap.

Ik heb wat zeep nodig.

I need some tampons.

Ik heb wat tampons nodig.

I need some shampoo.

Ik heb wat shampoo nodig.

I need some batteries.

Ik heb wat batterijen nodig.

I have fifty euros in my pocket.

Ik heb vijftig euro in mijn zak.

I’ve made a lot of new friends.

Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.

I need your help. (formal)

Ik heb uw hulp nodig.

Yesterday was the first time I’ve ever seen Tom drunk.

Ik heb Tom gisteren voor de eerste keer dronken gezien.

I have red hair.

Ik heb rood haar.

I respect everyone’s opinion.

Ik heb respect voor ieders mening.

I have been lying on something hard, so that I look bruised all over my body!

Ik heb op iets hards gelegen, zodat ik er over mijn hele lijf bont en blauw uitzie!

I resigned.

Ik heb ontslag genomen.