Ik heb een pijnstiller nodig.
Ik heb een postkaart nodig.
Ik heb een scheermes nodig.
Ik heb een stiefzuster.
Ik heb een tandenborstel nodig.
Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
Ik heb eigenlijk geen pistool.
Ik heb geen geld.
Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.
Ik heb geen tijd gehad.
Ik heb geen toekomst.
Ik heb gereserveerd.
Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
Ik heb het koud.
Ik heb het nog niet nodig.
Ik heb het op school geleerd.
Ik heb honger.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb iets geleerd vandaag, dankzij jou.
Ik heb iets interssants gelezen.