het haar
Hij heeft lang haar.
Ik heb rood haar.
Welke kleur heeft je haar?
Welke kleur heeft zijn haar?
Zij heeft kort haar.
Ze heeft stijl haar.
Ik heb bruin haar.
Ik heb blond haar.
Ik ga vandaag mijn haar wassen.
een klein ventje met muiskleurig haar
om je haar te borstelen
het water droop haar uit het haar en de kleren
De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde
Je moet je haar nog kammen.
Heb je je haar al geborsteld?
En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.
De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde; maar daaraan dacht zij niet.