Understand spoken Dutch

"hair" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
hair

haar

the hair

het haar

He has long hair.

Hij heeft lang haar.

I have red hair.

Ik heb rood haar.

What color is your hair?

Welke kleur heeft je haar?

What colour is his hair?

Welke kleur heeft zijn haar?

She has short hair.

Zij heeft kort haar.

She has straight hair.

Ze heeft stijl haar.

I have brown hair.

Ik heb bruin haar.

I have blond hair.

Ik heb blond haar.

I’m going to wash my hair today.

Ik ga vandaag mijn haar wassen.

a little guy with mouse-coloured hair

een klein ventje met muiskleurig haar

to brush your hair

om je haar te borstelen

the water dripped from her hair and clothes

het water droop haar uit het haar en de kleren

The snowflakes covered her long, blonde hair, which hung in curls resting on her shoulders

De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde

You still have to comb your hair.

Je moet je haar nog kammen.

Have you already brushed your hair?

Heb je je haar al geborsteld?

And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction.

En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.

The snowflakes covered her long blond hair, which flowed to her shoulders in beautiful locks; but she did not think of it.

De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde; maar daaraan dacht zij niet.