"day" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Music Day	Muziekdag
	I would like to see her every day.	Ik zou haar elke dag willen zien.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	It was a day full of misery.	Het was een dag vol ellende.
	The day after Saturday is Sunday.	De dag na zaterdag is zondag.
	the next day	de volgende dag
	It’s a pleasant day, isn’t it?	Wat een mooie dag, niet?
	The day after Sunday is Monday.	De dag na zondag is maandag.
	Monday is the first day of the week.	Maandag is de eerste dag van de week.
	Monday is the first day of the working week.	Maandag is de eerste dag van de werkweek.
	The day after Friday is Saturday.	De dag na vrijdag is zaterdag.
	Friday is the last day of the working week.	Vrijdag is de laatste dag van de werkweek.
	day of rest	rustdag
	Tom helps his parents every day.	Tom helpt zijn ouders elke dag.
	Today’s going to be a hot day.	Het wordt een warme dag vandaag.
	Sunday is the last day of the weekend.	Zondag is de laatste dag van het weekend.
	Saturday is the first day of the weekend.	Zaterdag is de eerste dag van het weekend.
	Tuesday is the second day of the week.	Dinsdag is de tweede dag van de week.
	Labour Day	Dag van de Arbeid
	Tom and I were born on the same day.	Tom en ik zijn op dezelfde dag geboren.