Comparatives 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I need to sell my farm.	Ik moet mijn boerderij verkopen.
	I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.	Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
	My mistake!	Mijn fout!
	My child is hungry.	Mijn kind heeft honger.
	My child feels fine.	Mijn kind voelt zich goed.
	My son feels fine.	Mijn zoon voelt zich goed.
	I play with my friends.	Ik speel met mijn vrienden.
	My brother feels fine.	Mijn broer voelt zich goed.
	My father feels fine.	Mijn vader voelt zich goed.
	My wife feels fine.	Mijn vrouw voelt zich goed.
	My mother feels fine.	Mijn moeder voelt zich goed.
	My daughter feels fine.	Mijn dochter voelt zich goed.
	My son comes back this morning.	Mijn zoon komt vanmorgen terug.
	My son comes back this afternoon.	Mijn zoon komt vanmiddag terug.
	Please clean my room.	Kunt u mijn kamer schoonmaken.
	this is my sentence	dit is mijn zin
	This is my choice.	Dit is mijn keuze.
	He is my driver.	Hij is mijn chauffeur.
	May I introduce my sister to you.	Mag ik u mijn zus voorstellen.
	May I introduce my son to you	Mag ik u mijn zoon voorstellen