Clothes 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the jeans	de spijkerbroek
	the shorts	de korte broek
	I had jeans on.	Ik droeg een spijkerbroek.
	I have a hole in my jeans.	Ik heb een gat in mijn spijkerbroek.
	the coat	de jas
	the skirt	de rok
	the hood	de kap
	the sleeve	de mouw
	a sleeve	een mouw
	the mask	het masker
	a mask	een masker
	diving mask	duikmasker
	the red cloak	de rode mantel
	the slipper	de pantoffel
	Tom bought an expensive coat.	Tom kocht een dure jas.
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.
	I like this shirt.	Ik vind dit shirt leuk.
	What do you think of this shirt?	Wat vind je van dit shirt?
	There’s a hole in your shirt.	Er zit een gat in je shirt.
	His overcoat is worn out.	Zijn mantel is versleten.