de bolhoed
de jas
de klomp
de hakken
de lompen
de sluier
zijn kraag
de rode mantel
Tom kocht een dure jas.
de spijkerbroek
Zijn mantel is versleten.
Help Maria om haar jas uit te doen.
Ik droeg een spijkerbroek.
een lange mantel met krijtstreep
Veel kinderen dragen een spijkerbroek.
het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
de pet