"book" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a book	een boek
	the book	het boek
	this book	dit boek
	I have a book.	Ik heb een boek.
	That is a book.	Dat is een boek.
	the new book	het nieuwe boek
	There is the book.	Daar is het boek.
	Where is the book?	Waar is het boek?
	This is my book.	Dit is mijn boek.
	I don’t have a book.	Ik heb geen boek.
	Where is my book?	Waar is mijn boek?
	Who has a book?	Wie heeft een boek?
	This is a good book.	Dit is een goed boek.
	What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?
	The mother has a book.	De moeder heeft een boek.
	That book is old.	Dat boek is oud.
	a new book	een nieuw boek
	Open your book please.	Open je boek alsjeblieft.
	I want your book, please.	Ik wil je boek alsjeblieft.
	a beautiful book	een mooi boek