altijd
Altijd was er iets, dat niet geheel in de haak was.
daar loopt hij altijd over te pochen
Dat litteken zal hij altijd houden.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
Gert heeft die zakelijke kant altijd van zich afgeduwd.