Hij kan honkballen.
Je bent leerkracht.
zijn flesgroene pak
omstreeks deze tijd
Ze lachte spottend.
Waarom fluister je?
Ze kwamen erachter.
Geef hun de schijf.
Graaf een diep gat.
Ik ben de schuldige.
Het licht knipperde.
Maria is hysterisch.
We zijn hier veilig.
Stop met wreed zijn.
Ik zit in mijn auto.
Tom beledigde Maria.
Probeer te kalmeren.
een planning beheren
Paarden zijn dieren.
Paarden rennen snel.