Understand spoken Dutch

Adverbs Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
His language does not please me. Zijn taalgebruik bevalt me niet.
Not everyone who lives here is rich. Niet iedereen die hier woont, is rijk.
When are you getting your hair cut? Wanneer laat jij je haar knippen?
I heard him speak English often. Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
I am accustomed to cold weather. Ik ben gewend aan een koud klimaat.
Tom has less clothes than Mary. Tom heeft minder kleding dan Mary.
Some states have more laws. Sommige staten hebben meer wetten.
before he could say anything else voordat hij iets anders kon zeggen
We happened to be on the same train. We zaten toevallig in dezelfde trein.
When will this bus arrive in Brussels? Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
How do I get to the airport? Hoe kom ik bij de luchthaven?
That’s not something anyone can do. Dat is niet iets wat eender wie kan doen.
When will this train arrive in Brussels? Wanneer komt deze trein aan in Brussel?
He gets his hair cut once a month. Hij laat zijn haar eens per maand knippen.
It won’t be easy for you. Het zal niet gemakkelijk zijn voor jou.
There are many different types of flowers in the garden. Er zijn allerlei soorten bloemen in de tuin.
It’s hard to tell you and your brother apart. Het is moeilijk u van uw broer te onderscheiden.
I’m pretty sure that this is Tom’s umbrella. Ik ben er vrij zeker van dat dit de paraplu van Tom is.
Why do people keep making the same mistakes? Waarom maken mensen telkens dezelfde fouten?
I understand a little French, but I can’t speak it. Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.