Adjectives for people 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’m happy.	Ik ben gelukkig.
	My cat is happy.	Mijn kat is gelukkig.
	Are you guys happy?	Zijn jullie gelukkig?
	Tom was very happy.	Tom was zeer gelukkig.
	Yanni and Skura were happy together.	Yanni en Skura waren gelukkig samen.
	I’m injured.	Ik ben gewond.
	Are you hurt?	Ben je gewond?
	the bad weather	het slechte weer
	Was anyone hurt?	Was er iemand gewond?
	Nobody was injured.	Niemand raakte gewond.
	Today is a bad day.	Vandaag is een slechte dag.
	Tom and Mary are both very happy here.	Zowel Tom als Maria zijn erg gelukkig hier.
	I know Tom is a very bad driver.	Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.
	to get angry	boos worden
	He is angry.	Hij is nijdig.
	He is nice.	Hij is aardig.
	I like you.	Ik vind je aardig.
	Is the woman nice?	Is de vrouw aardig?
	an angry face	een nijdig gezicht
	Tom was very friendly.	Tom was heel aardig.