Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	rapid response team	Mobiele Urgentiegroep
	We were aware of what was going on.	We wisten wat er gaande was.
	a sweet little black cat	een lieve, kleine, zwarte kat
	He made it public.	Hij hing het aan de grote klok.
	personal information	persoonlijke gegevens
	I need a distraction.	Ik heb afleiding nodig.
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	They’ve got lost.	Ze zijn verdwaald geraakt.
	a safe working environment	een veilige werkomgeving
	He always makes a fool of others.	Hij spot altijd met de anderen.
	the Israeli army	het Israëlische leger
	the first meeting	de eerste bijeenkomst
	his favourite colour is blue	zijn favoriete kleur is blauw
	he was angry that I hadn’t done it	hij was boos dat ik het niet deed
	I need a cold shower.	Ik heb een koude douche nodig.
	This shouldn’t take long.	Dit zou niet lang moeten duren.
	What exactly did you tell Tom?	Wat zei je precies tegen Tom?
	“Grandmother!” shouted the little one.	«Grootmoeder!» riep de kleine uit.
	I felt really miserable.	Ik voelde me echt ellendig.
	Yanni never bought expensive clothes.	Yanni kocht nooit dure kleren.