Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What’s bothering her?	Wat zit haar dwars?
	Do you speak English?	Spreek je Engels?
	the brown paper	het bruine papier
	How did it happen?	Hoe is dat gebeurd?
	to study English	Engels studeren
	up to half a day	tot zelfs een halve dag
	He is really not that bad.	Hij is heus niet zo slecht.
	The grass in the garden is green.	Het gras in de tuin is groen.
	that poor, ugly animal	dat arme, lelijke beest
	his favourite colour	zijn favoriete kleur
	I need an umbrella.	Ik heb een paraplu nodig.
	But that doesn’t bother him one bit.	Maar dat zit hem niet dwars.
	Tom said he wanted revenge.	Tom zei dat hij wraak wilde.
	I wish we could help.	Ik wou dat we konden helpen.
	closing time	sluitingstijd
	closing hours	sluitingsuren
	closing date	sluitingsdatum
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?
	When do the shops open?	Wanneer gaan de winkels open?
	Don’t let anyone know I’m here.	Vertel niemand dat ik hier ben.