Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a small car	een kleine auto
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	I am 19 years old.	Ik ben negentien jaar oud.
	2 p.m.	14h
	Tom has long hair.	Tom heeft lang haar.
	He has long hair.	Hij heeft lang haar.
	a very large head	een heel groot hoofd
	I’m thirty years old.	Ik ben dertig jaar oud.
	an old woman	een oude vrouw
	an old duck	een oude eend
	the old woman	de oude vrouw
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	half past twelve	half één
	half past one	half twee
	half past four	half vijf
	to be well off	goed af zijn
	half an hour	een half uur
	for half past seven	voor half acht
	twenty to six	tien over half zes