Zijn mond voelde plotseling kurkdroog aan.
zijn mondhoek
zijn naam
zijn nieuwe trui
Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.
zijn oude gewaad
zijn paarden zijn sneller dan adelaars
Zijn rijkdom, wijsheid en kennis zijn onmeetbaar.
zijn schik
zijn spek
zijn telefoonnummer
zijn tentamens
Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
zijn zere ribben
zo prettig, het boven zijn kop te laten uitspatten en op de grond te duiken.
Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.
“Het is te groot!” zeiden allen, en de kalkoense haan, die met sporen ter wereld gekomen was en daarom dacht, dat hij keizer was, blies zich op als een schip met volle zeilen en kwam op hem af; toen klokte hij en werd zijn kop vuurrood.
“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”