Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe
Tom brak zijn nek.
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
Tom heeft een mes in zijn hand.
Tom heeft zijn auto verkocht.
Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
Tom is zijn paraplu vergeten.
Tom kon zijn ogen niet geloven.
Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.
Tom verdient meer dan zijn ouders.
Tom vond zijn telefoon.
Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Tom zei dat al zijn vrienden dronken waren.
Tom zet zijn klanten soms af.
Tom zijn huis was gemakkelijk te vinden.
Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
tot zijn opluchting