Ik kwam haar toevallig op straat tegen.
Ik kweek tomaten.
Ik kwijl.
Ik laat de zaak aan uw oordeel over.
Ik laat je heus niet achter.
Ik lees drie boeken per week.
Ik leg een knoop in het touw.
Ik leverde een bijdrage.
Ik liet het water uit de badkuip.
Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.
ik maak een keuze
Ik maak meubels.
Ik maakte gebruik van de verwarring en viel de vijand aan.
Ik maakte ontbijt.
Ik mis Australië.
Ik moet bijblijven.
Ik moet dat rapport vandaag zien.
Ik moet de aandacht vestigen op de volgende punten.
Ik moet de gelegenheid aangrijpen.
Ik moet douchen.