Mijn grootvader is timmerman.
Mijn oma is een ervaren edelsmid en maakt unieke handgemaakte juwelen.
Mijn harde schijf is bijna vol.
Mijn hart trilt van vreugde.
Mijn hart ging echt immens tekeer.
Mijn huis is oud en lelijk.
Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
Mijn nederigheid maakt me trots.
Mijn man is bakker.
Mijn spijkerbroek is gescheurd.
Mijn straaljager moest bijgetankt worden.
Mijn benen trillen nog.
Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Mijn moeder maakt me af als ze erachter komt.
Mijn moeder staat in de keuken.
Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.
Mijn naam is Maria.
Mijn naam is Petrus.
Mijn nek doet pijn.