Audio - Google text-to-speech

English Sort descending	Dutch	Learn
What day is it?	Welke dag is het?	Learn
What day is today?	Welke dag is het vandaag?	Learn
What did John sing on the stage?	Wat heeft John op het toneel gezongen?	Learn
What did she say?	Wat zei ze?	Learn
What did Tom do while he was in Australia?	Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?	Learn
What did Tom tell Mary not to do?	Wat vertelde Tom Mary dat hij niet moest doen?	Learn
What did you buy?	Wat heb je gekocht?	Learn
What did you come here to do?	Wat kwam je hier doen?	Learn
What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?	Learn
What did you order?	Wat heb je besteld?	Learn
What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?	Learn
What do they want to protest against?	Ze willen protesteren waartegen?	Learn
What do you have in mind?	Wat heb je in gedachten?	Learn
What do you have there? (you plural)	Wat hebben jullie daar?	Learn
What do you like?	Wat vind je leuk?	Learn
What do you mean?	Hoe bedoel je?	Learn
What do you think of my chances?	Hoe schat je mijn kansen in?	Learn
What do you want to do on Monday?	Wat wil je doen op maandag?	Learn
What do you want to do while you’re here?	Wat wil je doen zolang je hier bent?	Learn
What do you want to do?	Wat wil je doen?	Learn