We bouwen een muur.
We zijn blij dat je kon komen.
We gaan wandelen deze namiddag.
We gaan skiën morgen.
We zullen erachter komen.
Straks vriezen we nog dood.
We gaan naar Duitsland.
We gaan veel plezier beleven.
We zijn dakloos.
We worden beïnvloed door onze omgeving.
We gaan morgen verhuizen.
We zijn niet doof.
We zijn op weg naar huis.
We zijn hier veilig.
We zijn telepathisch.
We zijn bijna klaar.
We hebben deskundigen geraadpleegd.
We hebben vijf katten.
We moeten ergens beginnen.
We hebben veel klanten verloren.