U kocht brood.
Uiteraard kan je doen wat je maar wilt.
Men is nooit te voorzichtig.
Dat kan je met het blote oog zien.
Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
je kan geschenken winnen
Je kan het spel op dit moment niet opslaan.
Je kunt me zo niet aanspreken.
U kunt niet bang zijn om te falen.
U kunt me geen enkel bevel geven.
Je moet een boek niet op het omslag beoordelen.
Je mag dit niet verprutsen.
Je kan niet winnen als je niet speelt.
Ge hebt uw man bedrogen.
je bepaalt
Je hoeft je niet over zoiets zorgen te maken.
jij drinkt water
je zorgt ervoor dat problemen en belemmeringen naar de juiste personen buiten het team geadresseerd worden
Je vergat een raam te sluiten.