Understand spoken Dutch

Audio - Google text-to-speech

Recording English Sort descending Dutch Learn
You bought bread.

U kocht brood.

You can do whatever you want to do, of course.

Uiteraard kan je doen wat je maar wilt.

You can never be too careful.

Men is nooit te voorzichtig.

You can see it with the naked eye.

Dat kan je met het blote oog zien.

You can trust him to keep his word.

Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.

You can use my car, if you want to.

Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.

you can win gifts

je kan geschenken winnen

You cannot save the game at this moment.

Je kan het spel op dit moment niet opslaan.

You can’t address me like that.

Je kunt me zo niet aanspreken.

You can’t be afraid to fail.

U kunt niet bang zijn om te falen.

You can’t give me orders.

U kunt me geen enkel bevel geven.

You can’t judge a book by its cover.

Je moet een boek niet op het omslag beoordelen.

You can’t mess this up.

Je mag dit niet verprutsen.

You can’t win if you don’t play.

Je kan niet winnen als je niet speelt.

You deceived your husband.

Ge hebt uw man bedrogen.

you determine

je bepaalt

You don’t have to worry about a thing like that.

Je hoeft je niet over zoiets zorgen te maken.

you drink water

jij drinkt water

you ensure that problems and obstacles are addressed to the right people outside the team

je zorgt ervoor dat problemen en belemmeringen naar de juiste personen buiten het team geadresseerd worden

You forgot to close a window.

Je vergat een raam te sluiten.