Audio - Google text-to-speech

English Sort descending	Dutch	Learn
He is in the cafe.	Hij is in het café.	Learn
He is in the car.	Hij zit in de auto.	Learn
He is just going to go to town.	Hij gaat gewoon even naar de stad.	Learn
He is late now.	Hij is nu te laat.	Learn
He is late.	Hij is te laat.	Learn
He is my driver.	Hij is mijn chauffeur.	Learn
He is my friend.	Hij is mijn vriend.	Learn
He is my son.	Hij is mijn zoon.	Learn
He is nice.	Hij is aardig.	Learn
He is on holiday.	Hij is op vakantie.	Learn
He is on the edge of the abyss.	Hij staat op de rand van de afgrond.	Learn
He is on time now.	Hij is nu op tijd.	Learn
He is overconfident.	Hij is overmoedig.	Learn
He is poor, to be sure, but he is happy.	Hij is uiteraard arm, maar hij is gelukkig.	Learn
He is really not that bad.	Hij is heus niet zo slecht.	Learn
He is responsible for it.	Hij is daarvoor verantwoordelijk.	Learn
He is so obese that he cannot walk.	Hij is zo zwaarlijvig dat hij niet kan lopen.	Learn
He is somewhere about.	Hij is hier ergens.	Learn
He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull.	Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.	Learn
He is such a lucky guy.	Hij heeft zodanig veel geluk.	Learn