Ik verwacht hem.
Ik ben jouw houding zat.
Ik kom uit Engeland.
Ik kom uit Spanje.
Ik word weer een beetje mollig.
Ik ben blij dat je me uitgenodigd hebt.
Ik ben blij dat je er niet was.
Ik ga naar de vergadering.
Ik ga Tom straks bellen.
Ik ga wat tekst knippen en plakken.
Ik ga naar de winkel heen.
Ik ben je dankbaar voor je hulp.
Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.
Ik ben gelukkig.
Ik ben verliefd op jou.
Ik zit in mijn auto.
Ik ben gewoon zeer moe en loom de laatste tijd.
Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.
Ik zoek een warme, wollen rok.
Ik zoek een oude man.