Yanni
Yanni weet het niet.
Yanni heeft wat werk te doen.
Yanni heeft geen auto.
Yanni heeft een auto nodig.
Yanni ging terug naar zijn kamer.
Yanni heeft geen geld.
Yanni kwam thuis van zijn werk.
Yanni wist wat hij moest doen.
Waarom heeft Yanni dat gedaan?
Yanni is buiten.
Yanni had geen telefoon.
Yanni moet werk vinden.
Yanni drinkt groene thee.
Yanni kocht zijn eigen huis.
Yanni heeft een nieuw bed nodig.
Yanni houdt van chocolade.
Yanni heeft een fout gemaakt.
Yanni is veertien geworden.
Ook Yanni heeft een vrouw en kind.