Yanni wil de beste zijn.
Yanni heeft dit niet besteld.
Yanni is een klant.
Yanni is een vriend.
Yanni is hier met Skura.
Yanni gaf Skura zijn telefoon.
Yanni zag Skura met haar moeder.
Wat gaat er met Yanni gebeuren?
Yanni en Skura waren gelukkig samen.
Yanni moet werken.
Yanni nam de bloemen en ging.
Yanni er er blij mee.
Yanni was niet blij.
Yanni is veilig hier.
Yanni was vriendelijk.
Yanni heeft Skura alles verteld.
Yanni wil wat pizza.
Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.
Yanni was erg dronken.
Yanni weet dat hij klaar is.