wie
Wie weet.
Wie is het?
Wie ben je?
Wie is de eerste?
Wie heeft dat gedaan?
Wie werkt hier?
Van wie is deze fiets?
Wie ben ik om dat te zeggen?
Ik vraag me af wie er gaat winnen.
Voor wie ben je bang?
Wie heeft dit besteld?
Met wie ben je gaan winkelen?
Ik hou meer van je dan van wie ook.
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
Wie is de president van dit land?
Aan wie heeft Tom zijn boerderij verkocht?
Wie is kleiner, Tom of Mary?
Aan wie heb je het boek gegeven?
Wie heeft je huis gebouwd?