de graad
de derde graad
te regenen
schuldgraad
aan het regenen
Het gaat regenen.
de kou
de hitte
de warmte
Tom is de hitte gewend.
de bliksem
De warmte verandert water in stoom.
De schuur werd getroffen door bliksem.
Haar handjes waren bijna geheel van de kou verstijfd.
de wolk
het onweer
Het regent niet.
De maan schijnt ’s nachts.
Achter de wolken schijnt de zon.
Deze wolk heeft de vorm van een vis.