"was" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	was	was
	I was	ik was
	he was	hij was
	it was	het was
	she was	zij was
	once upon a time	er was eens
	He was once here.	Hij was eens hier.
	That was already there.	Dat was al daar.
	There was a lot to do.	Er was veel te doen.
	you were	jij was
	That was my job.	Dat was mijn werk.
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.
	Yesterday I was at home.	Gisteren was ik thuis.
	You said that it was important.	Je zei dat dat belangrijk was.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	It was a day full of misery.	Het was een dag vol ellende.
	That’s when my trouble first began.	Dat was wanneer mijn ellende begon.
	The cat was dead.	De kat was dood.
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!