wij keken
Hij is onteerd.
Ze keken allemaal.
De oorlog eindigde.
Ik heb mijn familie onteerd.
Hij heeft de familie onteerd.
We zouden een oude dame gaan bezoeken.
Tom opende de deur en deed het licht aan.
Enige kinderen kwamen de tuin inlopen
en er werd brood en koek in het water geworpen
We zouden niet zo vaak de draak met hem moeten steken.