Verbs (simple past) 18 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	People lived in villages.	Men leefde in dorpen.
	He gave a big yawn!	Hij geeuwde uitbundig.
	The chest contained gold coins.	De kist bevatte gouden munten.
	He cut off a branch from the tree.	Hij knipte een tak van de boom.
	Tom’s recovery took a year.	Toms herstel heeft een jaar geduurd.
	You took it out of the oven too soon.	Je hebt het te vroeg uit de oven gehaald.
	He sawed logs for the fireplace.	Hij zaagde houtblokken voor de open haard.
	Every time she coughed, she felt a great deal of pain.	Telkens als ze hoestte deed het veel pijn.